Ontwikkelingsfasen in de economie
Van roven via ruilen naar associëren
Geeft biologisch-dynamische beweging een eerste aanzet?
In tegenstelling tot de bedoelingen van Rudolf Steiner zijn sociale driegeleding en associatieve economie langzaam maar zeker kreten geworden die mensen buiten de antroposofische beweging al helemaal niets zeggen. Maar ook binnen de beweging proberen slechts een hand vol mensen om de aangegeven principes in praktische werkvormen om te zetten. Toch zijn veel van deze mensen te vinden in de biologisch-dynamische beweging. Juist daar wordt op verschillende plaatsen geprobeerd om vanuit het economisch leven te werken aan vernieuwing van de maatschappij. Het onderstaande stukje is voortgekomen uit een vraaggesprek van Bruno van der Dussen met Jan Saal.
Jan Saal is van mening dat de driegeleding niet alleen zal voortkomen uit de antroposofische beweging, maar dat de driegeledingsimpuls werkt in de huidige tijd. Objectieve waarneming van maatschappelijke ontwikkelingen kunnen ons enerzijds laten zien hoe die impuls leeft en wat er nu aan de orde is. Anderzijd kunnen we juist door herkenning van maatschappelijke fenomenen meer inzicht verwerven in de principes en de achtergronden van de sociale driegeleding. Vooral in het economisch leven doen zich in de laatste tientallen jaren geweldige ontwikkelingen voor, die we kunnen zien als maatschappelijke tendensen naar een (nog) niet begrepen associatieve economie.
Roven, ruilen, associëren
Het economisch leven vormt samen met het rechtsleven en het geestesleven de driegelede maatschappij zoals Rudolf Steiner daar indertijd (ca. 1917/18) over geschreven en gesproken heeft. Om de huidige economie te kunnen begrijpen moet je je enerzijds afvragen welke verhouding die heeft tot het geestesleven, rechtsleven en het natuurlijk leven, anderzijds kun je ook naar de eigen ontwikkeling van de economie zelf kijken. In principe kun je dan drie stadia in de economische ontwikkeling onderscheiden: roven, ruilen en associëren.
In het verleden bestond het economisch leven in West-Europa voor een groot deel uit een roofcultuur. Niet alleen dat er overal roversbenden rondliepen, maar ook landveroveringen met alles wat daarbij hoorde, waren in zekere zin heel normaal. We kunnen ook denken aan het roven van slaven of aan het kolonialisme. Steiner heeft het in zijn Economische Kürs ook over een roofeconomie en wat dat voor maatschappelijke gevolgen heeft. Kort gezegd komt het hierop neer: de rover neemt bij de beroofde een bepaalde waarde weg. Van de beroofde is dus een bepaalde waarde overgegaan naar de rover en de beroofde blijft met lege handen achter. Dat kan heel iets eenvoudigs zijn (huisraad, een werktuig of iets dergelijks), maar ook iets van veel waarde. De rover hecht echter een andere waarde aan hetgeen hij geroofd heeft, dan de beroofde. Meestal zal deze waarde lager zijn, omdat de rover zich weinig inspanningen heeft hoeven getroosten om de geroofde waarde tot stand te brengen. Maatschappelijk gezien verplaatst de waarde zich van beroofde naar rover en gaat daarbij in waarde achteruit.
‘Vroeger werd om ethische redenen natuurlijk wel tegen het roven opgetreden, maar het roven was toch een normaal onderdeel van het economisch leven. De economische ontwikkeling was echter zodanig dat het roven langzamerhand wordt vervangen door het ruilen. Het maatschapplijke gevolg hiervan is dat het economisch beter gaat dan toen er (economisch) geroofd werd. Dat is te verklaren, doordat bij het ruilen een tegenwaarde wordt gegeven (eerst in goederen later in geld) voor de waarde die overgaat van de beroofde (die nu producent heet) naar de rover (die nu consument heet). Na de transactie hebben beide een waarde in bezit, zodat maatschappelijk de waarde dubbel zo groot is dan bij het roven. In werkelijkheid nog meer, omdat bij elke ruiltransactie winst wordt gemaakt.
We zitten als mensheid nog steeds in de overgang van roven naar ruilen, want er zijn in de wereld nog veel landen waar op grote schaal economisch geroofd wordt; economisch gaat het daar dan ook slecht. Men komt daar niet boven een basaal bestaan uit. In deze landen zijn natuurlijk wel enkele rijke mensen, maar vergeleken met de rijke mensen in de ruil-economie gaat het de laatsten toch veel beter. Met ruilen kun je namelijk veel meer geld verdienen dan met roven. Kijk maar naar een Bill Gates bijvoorbeeld, maar er zijn talloze anderen. Bill Gates heeft zijn rijkdom verworven in een ruileconomie. Ruilen geeft – voor beide partijen – meer profijt dan roven. Dat geldt niet alleen voor personen. Ook voor de maatschappij als geheel geeft ruilen veel meer profijt. Als je ruilt neem je bij de één waarde weg – meestal in de vorm van geld – maar je geeft er een andere waarde – in de vorm van een product of dienst – voor terug.
Dat noemen wij kopen. Als je iets koopt, krijg je een waarde in de vorm van een artikel en je geeft een bepaalde geldwaarde terug. Als je een fiets koopt voor 100 euro dan is de fiets 100 euro waard, maar 100 euro is ook de fiets waard. Zo krijgt elk artikel z’n waarde in de ruil, waarbij tevens ook het geld zijn waarde krijgt. Dat wordt heel precies afmeten per product, maar ook producten onderling op een veel grotere markt.
Maatschappelijk gezien ontstaat er dus veel meer waarde door ruil dan door roof. Diegene die geld geeft, spant zich vooraf in om het geld bij elkaar te krijgen wat nodig is om te kunnen kopen wat hij of zij graag wil hebben, dus waar de betrokkene waarde aan hecht. Juist door de ruileconomie zijn de mensen gaan werken voor geld, om tegenwaarde te verkrijgen om te kunnen ruilen’. Bij het werken voor geld spannen mensen zich in om datgene te produceren waar anderen behoefte aan hebben. Daardoor ontwikkelen ze zich van zelfverzorging naar economische activiteit.
Afrika
Afrika is bij uitstek een land waar nog veel roofelementen in de economie zitten. Eigenlijk op alle fronten. Politiek wordt er geroofd, machthebbers gaan niet de politiek in voor het welzijn van het land, maar voornamelijk om er zelf en hun familie beter van te worden. Zij organiseren een structuur waarin het geld van de maatschappij naar hun toevloeit en storten het vervolgens op Zwitserse bankrekeningen of iets dergelijks. Familieleden beroven elkaar en in de economie wordt getracht om zoveel mogelijk geld te krijgen voor producten met een slechte kwaliteit of als het even kan zonder zelfs de bestelde producten te leveren (bijvoorbeeld wegenbouw in Kenia)
Als hier onderzoek naar gedaan zou worden, dan zou blijken dat de landen waarin het meeste wordt geroofd, ook de grootste armoede wordt geleden. Bovendien zijn ze meestal politiek instabiel. Vergeleken met Nederland zijn er wel erg grote verschillen. In ons land is het rechtsgevoel en ook het rechtsbestel relatief sterk verankert in de maatschappij. Ruilen is bij ons en omringende landen in een vrij ver gevorderd stadium van ontwikkeling. In verhouding gaat het deze landen dan ook goed. Je ziet zelfs al een begin ontstaan van de associatieve economie’, de volgende ontwikkelingsstap.
Albert Heijn
‘Het begin van een associatieve economie zie je langzamerhand ontstaan. Bijvoorbeeld in bepaalde ketens weet men een structuur te organiseren tussen producent, handel en consument. Je zou Albert Heijn als voorbeeld kunnen nemen. Die doet echt z’n best om het de klanten naar de zin te maken. Al getuigt het handelen van Albert Heijn nog weinig van idealisme, hij weet wat de klant wil en levert dat ook. Het maakt Albert Heijn namelijk niet uit wat ze leveren, als de klant het maar wil kopen. Je kunt je alleen afvragen of hetgeen de klant wil wel zo verstandig is. Ze gaan heel praktisch te werk en organiseren de keten goed. Het winkelconcern doet het dan ook lang niet slecht. Als deze ontwikkeling zich doorzet, kan er een eerste aanzet van een associatieve economie tot stand komen. Met een associatieve economie bedoel ik dan dat er interesse is van de producent in de klant, zodat de producent precies gaat produceren wat de klant wil hebben. Aan de andere kant heeft de klant interesse in de producent, waardoor deze precies wil betalen wat de producent nodig heeft.
Albert Heijn doet dagelijks onderzoek in zijn winkels naar hetgeen de klant wil. Ze zeggen ook openlijk dat als de klant biologisch zou willen kopen, morgen alles biologisch zou zijn. Maar de klant wil dat niet. De klant wil vooral goedkoop en uiterlijke kwaliteit.
De natuurvoedingswinkels hebben veel meer idealisme, maar leveren vaak niet wat de consument wil. Ze proberen de klanten zover te krijgen dat ze gezond gaan eten. Daarom verkopen ze bijvoorbeeld veel producten zonder suiker. De klanten vinden dat niet lekker, maar het is wel gezond. Omdat er weinig klanten zijn, kan het werk ook niet zo economisch georganiseerd worden. Economisch gezien doet Albert Heijn het beter, al is het slechter voor de gezondheid en het milieu’.
Structuur of samenwerken?
‘Binnen de antroposofie en de biologisch-dynamische beweging wordt de associatieve economie vooral als een soort samenwerking binnen een bepaalde structuur opgevat. Dus niet samenwerken om het resultaat, maar samen een structuur opbouwen waarin je dan samen moet werken. Het is voor mij nog maar de vraag of de associatieve economie daaruit bestaat. Rudolf Steiner heeft dat nooit op zo’n manier besproken. Hij ging er vanuit dat een structuur vanzelf zou ontstaan. Steiner benadrukte veel meer de wederzijdse interesse. De producent zou geïnteresseerd moeten zijn in wat de consument nu eigenlijk wil, terwijl de consument meer interesse moet hebben in het voortbestaan van de producent, zodat die kan blijven produceren en zijn behoefte kan blijven vervullen. Ook benaderede hij de economische verliezen die kunnen ontstaan door slechte afstemming tussen producent en consument.
Ideologisch gezien is associatieve economie erg laagdrempelig, het gaat gewoon om het gezonde verstand.
Toen Steiner over de juiste prijs sprak, heeft hij zich nooit uitgelaten over de hoogte van die prijs. Het ging hem erom dat als je iets (ver)kocht, het nog een keer voor die prijs gefabriceerd kon worden. De oplossing van dat vraagstuk is op zich niet eenvoudig, maar het is wel de richting waarin wij moeten denken als het gaat om de kostprijsberekening van een product.
Steiner zei ook dat een product geen vaste prijs moet hebben in de markt. De prijs die in transacties tot stand komt is juist een graadmeter hoe het met vraag en aanbod is gesteld. Hij zei ook dat dat zou kunnen betekenen dat mensen soms aan het ene product zouden moeten werken, soms aan een ander product, afhankelijk van de vraag. Dat zie je op dit ogenblik ook in de werkelijklheid gebeuren. Kijk maar naar bijvoorbeeld luchtvaartmaatschappijen en toerisme. Die zijn ernstig getroffen door de recente gebeurtenissen in Amerika. Er worden arbeidsplaatsen geschrapt om de productie te beperken en daardoor de prijzen op een redelijk niveau te houden. Het gebeurt alleen niet in overleg met elkaar. In andere sectoren kan zoiets evengoed gebeuren. Het resultaat van dergelijke associatieve processen zegt echter nog niets over de kwaliteit van het product of over de gevolgen voor het milieu’.
Milieu
‘Met dat laatste wringt de schoen. Roofelementen zijn nog volop aanwezig in de wijze waarop wij met de natuur omgaan. Zoals het nu gebeurt lijkt het heel voordelig, maar er zijn ernstige gevolgen voor de vruchtbaarheid van de aarde. Maatschappelijk gezien levert de gangbare werkmethode geen voordelen op. Je rooft in feite van de vruchtbaarheid van de aarde of van het schone water. Om hier verandering in te brengen moet je eerst denken aan ruilen, later aan associaties. Je moet de roof-aspecten omvormen tot ruilelementen. Dat kun je bijvoorbeeld doen door een vergoeding te vragen voor het roven van schoon water of het roven van schone lucht. Dan ontstaat natuurlijk een discussie over de prijs. Dat is altijd het geval wanneer de overgang van roven naar ruilen tot stand komt. Hoe is de kostprijs opgebouwd? Hoe komt de marktprijs tot stand? In veel elementen van de economie kan het roven namelijk worden omgewerkt naar ruiltransacties. Dat is de bewustzijnsontwikkeling van deze tijd. Milieu – water, lucht, aarde – zijn niet onuitputtelijk. Hoe dat in de praktijk uitgewerkt moet worden is vrij ingewikkeld. Denk maar hoe lastig het al is om een gewone kostprijsberekening te maken. Met het ruilen liggen er tal van vraagstukken op de loer. Die los je niet meteen op. Het uitrekenen en vaststellen van prijzen is ook tamelijk ingewikkeld bij complexe productieprocessen die in een wereldeconomie nu eenmaal aan de orde zijn. Het ruilen is echter een noodzakelijke tussenstap om tot associaties te kunnen komen. Zodra bij het ruilen het werkelijke belang van producent en milieu in de discussie worden betrokken, begint een vorm van associatie te ontstaan. Je komt dan tot het inzicht dat de beste of meest eerlijke betaling die je kunt doen voor iets dat je krijgt van een ander, is iets teruggeven dat die ander nodig heeft. Dat inzicht is niet direct bereikt, maar komt zeker omhoog wanneer gewetensvol gezocht wordt naar de echte kostprijs van producten’.
Stiefkind
‘Het is opvallend hoe weinig er binnen de antroposofische beweging over de associatieve economie wordt gesproken. Die wordt eigenlijk stiefmoederlijk behandeld. Klett is de enige die in meer praktische zin hier aandacht aan schenkt. Hij deed dat ondermeer in zijn rondzendbrief uit 1993.
Des te opmerkelijker is het dat je de uitwerking van de associatieve economie vaker tegenkomt bij gangbare bedrijven, al noemen ze dat natuurlijk niet zo. Denk bijvoorbeeld maar aan het veilingwezen en hoe ze het bij de Greenery doen. Zij onderhouden veelvuldig contacten met de telers en met hun afnemers. Dat gaat in sommige aspecten veel verder dan in de biologische(-dynamische) handel. Vooral in het gangbare circuit zitten mensen die zich afvragen hoe de handel het beste vorm gegeven kan worden. De Greenery probeert de markt zodanig te organiseren dat er een zekere zeggenschap ontstaat over marges en over prijzen. Uiteraard zijn ze ook bezig met de goedkoopste prijs, maar ze proberen de hele keten van producent tot consument inclusief verwerken en verpakken zodanig te organiseren dat een beheersbare keten ontstaat. Daar werkt de overheid ook aan mee door het propageren van zulke keten-organisaties.
Dit “keten-denken” sluit direct aan naar het zoeken naar associaties. Dat het toch weinig resultaat oplevert komt doordat men probeert om vanuit winstbejag de zaak te benaderen.
Het groente-abonnement van Odin is ook een zoeken naar een manier om de keten te organiseren. Odin maakt afspraken over teelt en prijs met de producenten. Andere groothandels in de biologische groentehandel, staan losser ten opzichte van hun leveranciers en kopen gewoon wat beschikbaar komt’.
‘De prijs van de landbouwproducten, ook die van de biologische landbouw worden bepaald door de markt. Het is dus geen “verantwoordelijkheidsprijs”. Het is geen prijs die rekening houdt met de kosten die noodzakelijk gemaakt moeten worden bij het productieproces. Dat komt onder andere doordat de producent weinig informatie geeft over hoe hoog de prijs eigenlijk zou moeten zijn en omdat hij eigenlijk een zo hoog mogelijke prijs wil. De klant wil zo weinig mogelijk betalen en heeft geen interesse in het al dan niet voortbestaan van de producent. Beide denken dat ze in de economie vrij kunnen handelen. Groothandel Odin begint steeds meer met een verantwoordelijkheidsprijs te werken. Zij betalen bijvoorbeeld 42% van wat ze van de klant krijgen aan de producent. Daarmee is voor het eerst een duidelijke verdeling gemaakt van de prijzen die door de klant betaald worden tussen de verschillende schakels in de keten. Andere (biologische) groothandels doen dat (nog) niet. Die gaan alleen uit van de marktwerking. De nieuwsbrief die Odin bij het groentepakket verstrekt, is ook van belang. Hierin wordt kennis en informatie overgedragen aan de klant. Dat is ook een kenmerk van associatievorming. Het (uit)wisselen van informatie tussen producent en klant. Door het uitwisselen van informatie (cultureel leven), het maken van afspraken (rechtsleven) en het leveren van producten en/of diensten (economisch leven) komt gemeenschapsvorming tot stand.
Associatievorming is ondenkbaar zonder gemeenschapsvorming. Je kan dus niet zeggen ik heb wel een associatie maar geen gemeenschap (van producenten, handelaars en klanten/abonnées)’.
De Aardvlo
‘In het Dynamisch Portret van De Aardvlo (zie vorig nummer Dynamisch Perspectief, red.) zie je dat associatief element nog sterker. De klanten van De Aardvlo interesseren zich echt voor de problemen van de boer. Je ziet daar ook het verschijnsel optreden dat Rudolf Mees signaleert; Wanneer er interesse ontstaat van een klant in de producent gaat de waarde bij de klant omhoog, omdat hij gaat beseffen wat er allemaal komt kijken bij de productie. Door interesse van de producent in de klant gaat de prijs van een product omlaag, omdat hij bevrediging vindt in de tevredenheid van de klant. Dat wil zeggen dat wederzijdse interesse veroorzaakt dat de klant meer wil betalen, terwijl de producent minder vraagt. Daardoor komt schenkgeld vrij voor ontwikkeling in een gemeenschap.
Het is inderdaad opmerkelijk dat als de producent en de consument interesse in elkaar krijgen, de producent bereid is om z’n product goedkoper te maken en de consument bereid is meer er voor te betalen. In de “gangbare” handel zie je meestal het tegenovergestelde. Een paar maanden geleden verlaagde Albert Heijn z’n melkprijs met enkele centen, waardoor alle andere supermarktketens dat vervolgens ook deden, uit angst om klanten te verliezen. Zij verhaalden dat echter weer gedeeltelijk op de boer, maar daar maakt niemand zich druk over. Zoiets kan gebeuren omdat de “ketengedachte” bij Albert Heijn er wel is, maar de “ruilgedachte” nog niet. Ze leven nog met de illusie van de vrije markt. Als de ene producent het niet kan leveren voor een bepaalde prijs zal een andere producent het wel kunnen. Maar vraag niet ten koste van welke problemen dat gaat! Denk maar aan de vruchtbaarheid van de grond’.
Globalisering
‘Globalisering staat enerzijds haaks op het associatief denken, anderzijds is het toch aan de tijd. Je zou dat kunnen typeren als behorend bij afbraakprocessen die aan de orde z`ijn. Vroeger had je dorpsgemeenschappen; daar waren de mensen verenigd op basis van de plek waar ze woonden. Deze vorm van gemeenschappen is tegenwoordig in verval, mede door de tendens tot individualisering. Door de globalisering wordt dat verval sterk in de hand gewerkt. In de toekomst zie ik veel meer gemeenschappen ontstaan van mensen op basis van doelstellingen, een gemeenschap die juist niet bij elkaar in hetzelfde dorp of dezelfde stad zal wonen. Dat is nog toekomstmuziek, waarvan pas de eerste maten te horen zijn. Nadat de oude gemeenschappen afgebroken zijn kan pas behoefte aan nieuwe gemeenschappen ontstaan’. De biologisch dynamische beweging kan zeker aanzetten in die richting geven, omdat binnen die beweging gemeenschappen op basis van idealen en doelstellingen ontstaan. We moeten dan wel ons denken mee-ontwikkelen met de economische ontwikkelingen die we doormaken en niet oude economische theoriën blijven volgen.
Opmerkelijk is wel dat de uitgangspunten van de associatieve economie niet per definitie haaks staan op de ideeën van Adam Smith (1723-1790). Hij wordt algemeen beschouwd als de grondlegger van de theoretische economie. Zijn stellingen hebben in de loop der jaren aan waarde ingeboet, maar worden ook steeds weer opnieuw uit de kast gehaald. Zijn meest bekende stelling luid: “Het algemeen belang wordt het meest bevorderd wanneer ieder individu onbelemmerd zijn eigenbelang kan naleven”. Deze stelling zou kunnen kloppen, wanneer elk individu zijn ‘welbegrepen’ eigenbelang zou nastreven. In het woordje ‘welbegrepen’ ligt een wereld van verschil. Welbegrepen wil namelijk zeggen dat je begrepen hebt dat voor de vervulling van je eigen behoeften de capaciteiten en het werk van een ander (de producent) nodig hebt. Dus voor de vervulling van de eigen behoefte is het noodzakelijk om de ontwikkeling van de capaciteiten van de medemens te bevorderen en de medemens in staat te stellen om zijn capaciteiten toe te passen. Het nastreven van het welbegrepen eigen belang veroorzaakt interesse voor – en belang bij de ontwikkeling van de medemens. Het nastreven van het niet begrepen eigenbelang daarintegen brengt ons terug in de roofeconomie en werkt tegen de ontwikkelingen in die in de huidige tijd aan de orde zijn.
Jan J.C. Saal
maart 1998