Sociale structuur

Stichten-Verenigen-Ondernemen

Organisch Organiseren

Inleiding
Bij initiatieven klinkt regelmatig de vraag: “Welke juridische samenwerkingsvorm zullen we kiezen, welke rechtsvorm?”
Gewoonlijk komt deze vraag bij de start van een initiatief aan de orde, maar ook in latere ontwikkelingsstadia van een initiatief blijken mensen regelmatig voor deze vraag te staan.

Een rechtsvorm regelt de wijze waarop een groep mensen samenwerkt. Zij beschrijft de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de betrokkenen, maar ook de doelstellingen en procedures. De gekozen rechtsvorm heeft allerlei praktische consequenties. De belangrijkste daarvan betreffen de toedeling van de zeggenschap, belastingtechnische zaken en de individuele aansprakelijkheid van  betrokkenen. Door verschillende rechtsvormen volgens verschillende principes te ordenen, kunnen we een aantal elementen onderscheiden die voor een juiste keuze op een bepaald moment van belang kunnen zijn. Binnen de bestaande rechtsvormen worden deze principes niet altijd onderscheiden, hetgeen tot interne fricties kan leiden.

Het stichtings- of verticale principe
Wanneer mensen iets willen bevorderen of realiseren en daartoe vermogen willen inzetten, kunnen zij dit vermogen onderbrengen in een stichting. De doelstelling van een stichting is altijd een geestelijk goed, een ideaal. Zij is van het grootste belang en wordt dan ook als eerste in de statuten genoemd.

Wanneer dit streven met ‘aards’ vermogen(financieel of menselijke vermogens)  verbonden wordt, ontstaat een verticale verbinding. Het bestuur van een stichting brengt deze verbinding tot stand. Wanneer dit bestuur door coöptatie (het kiezen van nieuwe leden door de reeds zittende leden) wordt benoemd, dan kunnen de zittende bestuurders nieuwe bestuurders selecteren die ongeveer dezelfde inzichten hebben en achter de doelstelling staan. Een stichting is een rechtsvorm met autocratische kenmerken, omdat normaal gesproken de voorzitter een machtspositie binnen het bestuur heeft en het bestuur een machtspositie binnen de organisatie.

Op deze wijze is het waarschijnlijk dat de stichting het vermogen gedurende lange tijd in de zin van de doelstelling zal kunnen aanwenden. Iets wat er nog niet bestaat moet gerealiseerd worden. Mensen met geestelijk en financiëel vermogen zetten zich aan deze taak. De verantwoordelijkheden en bevoegdheden blijven bij het bestuur geconcentreerd. Mensen buiten het bestuur hebben geen directe invloed op de gang van zaken.

Het verenigings- of horizontale principe
Een vereniging ontstaat wanneer mensen door iets gemeenschappelijks verbonden worden. Een vereniging is dus een Verzameling van mensen die iets gemeen hebben of betrokken zijn bij een initiatief. Men hoeft elkaar niet te kennen om zich bewust te zijn van dit gemeenschappelijke. Op deze wijze ontstaat bijvoorbeeld een vereniging voor astma patiënten, of een bewonersvereniging. De vereniging vormt als rechtsvorm een tegenpool van de stichting. Verschillende mensen, verspreid over de aardoppervlakte, worden zich bewust van elkaar, verbinden zich met elkaar. Er ontstaan diverse horizontale kringen die elkaar vaak overlappen.

Een stichting heeft zijn kern, zijn doelstelling, in het geestelijk gebied.
Een vereniging heeft zijn kern, een eigenschap, op aarde.

Een doelstelling wordt in de tijd gerealiseerd, waarmee de stichting zijn zin verliest en zal verdwijnen.
De leden van een vereniging worden zich in de loop der tijd meer en meer van hun gemeenschappelijkheid bewust, waardoor de vereniging zich gaat vormen, hechter wordt.

De stichting begint met vermogen en door besteding zal het vermogen verdwijnen.
Naarmate de vereniging meer leden heeft, zal meer vermogen ontstaan uit bijdragen van de leden.

Doelstelling en autocratie zijn sleutelwoorden voor de stichting,
belangenbehartiging en democratie voor de vereniging.

Een stichting heeft een bestuur en geen leden.
Een vereniging heeft leden en aanvankelijk geen bestuur (het hoogste orgaan is de algemene ledenvergadering).

Wanneer mensen in een stichting actief zijn, worden uiterlijke ontwikkelingen bevorderd (ontwikkelingen op aarde). Wanneer mensen in een vereniging actief zijn, worden innerlijke ontwikkelingen bevorderd (bewustzijn bij leden).

Donateurs van een stichting hebben geen rechten en plichten. Zij zijn vrij om te schenken en een schenking verplicht tot niets. Leden van een vereniging zijn onderhevig aan rechten en plichten o.a. verplicht tot het betalen van een bijdrage per periode, gedurende de tijd dat ze lid zijn en hebben rechtop informatie, stemrecht e.d.

In het voorgaande zijn het stichtingsprincipe en het verenigingsprincipe in hun polariteit zichtbaar geworden. Het is opvallend dat in bestaande stichtingen en verenigingen deze principes nooit in hun zuivere vorm voorkomen. Hierover later meer.

Het ondernemings- of bewegingsprincipe
Wat is een onder nemer eigenlijk?
Men zou kunnen zeggen dat een ondernemer door het bewerken van materie zin geeft aan die materie. Hij maakt er een product van. Hij neemt iets van onderen en brengt het naar boven (geeft het zin). Het werken staat hiermee tussen geest en materie. Het beweegt de materie in de richting van de geest.

Als bij het samenwerken van een groep mensen het accent ligt op werken, ondernemen, dan is het van groot belang dat de groep tot afspraken komt. Mensen die samen werken, doen namelijk in den regel allemaal iets anders, waardoor coördinatie van werkzaamheden noodzakelijk wordt.
Daarnaast bestaat er een verantwoordelijkheid voor dat wat gemaakt wordt. Het is belangrijk dat duidelijk is wie deze verantwoordelijkheid draagt. Bij het maken van iets, een product, een dienst, is het belangrijk dat diegene die iets doet, de juiste vaardigheden bezit, zodat het ook goed gedaan wordt.

Er zijn een aantal rechtsvormen die beschrijven wie verantwoordelijk en aansprakelijk is, hoe men tot afspraken komt, hoe winst en verlies worden gedeeld, enz. Ik denk hierbij aan de Besloten Vennootschap (B.V.), Vennootschap Onder Firma (V.O.F.), Maatschap, Commanditaire Vennootschap (C.V.), Naamloze Vennootschap (N.V.) en Coöperatieve Vereniging.
Afhankelijk van de capaciteiten van de mensen en de aard van de werkzaamheden van de samenwerkende mensen, de aard van de werkzaamheden zelf en de manier waarop de mensen samen willen werken, is de ene of juist de andere vorm meer geschikt om dit samenwerken vorm te geven.

Zo zullen mensen met gelijksoortige werkzaamheden vaak kiezen voor een maatschap of V.O.F. Mensen met verschillende capaciteiten zullen sneller de voorkeur geven aan een B.V. of N.V. Het komt er op aan dat de verantwoordelijkheden, bevoegdheden (mandaat) en ondernemingsinkomsten, zodanig over de mensen worden verdeeld, dat ze overeenstemmen met hun opleiding, capaciteiten en inbreng. Deze verdeling moet zo zijn dat enerzijds de mensen hun capaciteiten vrij in kunnen zetten en dat anderzijds hun gezamenlijke inspanning leidt tot gewenste resultaten (producten, diensten).

Ontwikkeling
Ik heb hierboven getracht om de verschillende principes zodanig te beschrijven dat hun eigen aard naar voren komt. In de praktijk zien we nogal eens dat rechtsvormen wat aangepast worden, omdat ze in hun zuivere vorm niet geheel voldoen aan de behoeften van degenen, die ze gebruiken. Vaak onbewust krijgen elementen van het ene principe een accent in een situatie waar een ander principe de dienst uit zou moeten maken.

Bijvoorbeeld: door middel van een raad van advies kan een democratisch verenigingsprincipe aangebracht worden binnen een stichting. Een stichting kan mensen in (loon )dienst nemen en daarmee een element van het ondernemingsprincipe meer gewicht geven. Een ondernemingsraad brengt een verenigingselement binnen een onderneming. Deze accentverschuivingen leiden vaak tot problemen, omdat de oorspronkelijke afspraken en het bewustzijn van de betrokkenen er te weinig ruimte voor laten.

Ik zou deze verschuivingen graag willen verklaren vanuit een ontwikkelingsbeeld. Uitgangspunt daarbij is dat een initiatief meestal start met één initiatiefnemer en in de loop van zijn ontwikkeling vervolgens zou willen uitgroeien tot een driegeleed sociaal organisme, oftewel een samenwerkende groep mensen, waarbinnen zowel het stichtingsprincipe, het verenigingsprincipe als het ondememingsprincipe een plaats heeft.

Een initiatief begint in de regel met één initiatiefnemer. Afhankelijk van de ‘biografie’ van de initiatiefnemer heeft deze een bepaalde ingang naar het initiatief
Bijvoorbeeld: de initiatiefnemer ziet een therapeuticum voor zich, waar men geneeskunde bedrijft vanuit de Anthroposofie. Als de initiatiefnemer noch therapeut noch patiënt is, maar wel het begin van zo’n therapeuticum voor zich ziet, omdat daarmee mensen hun ideeën praktisch kunnen vormgeven, zal hij geneigd zijn om het initiatief onder te brengen in een stichting. Wanneer hij therapeut is, en een goede werksituatie wil creëren, zal hij geneigd zijn het initiatief onder te brengen in een eenmanszaak of maatschap. Wanneer hij patiënt is en vanuit zijn belang en betrokkenheid handelt, zal hij geneigd zijn om het initiatief in een vereniging onder te brengen. Deze keuze echter heeft gevolgen voor de mensen die hij om zich heen verzamelt en hoe deze zich tot elkaar verhouden. Als men met één rechtsvorm van start gaat (wat meestal het geval is) dan zal deze rechtsvorm alle drie de principes bevatten, maar afhankelijk van de gekozen vorm komt de nadruk op één ervan te liggen.

Bij een stichting ligt dus het accent op het ‘bevorderen van’, maar krijgen ook het ondememingsprincipe en het verenigingsprincipe een plaats. Dat heeft echter tot gevolg dat het stichtingsbestuur een gedeelte van haar autonomie verliest en daardoor minder goed haar doelstelling denkt te kunnen bevorderen.

De werkers worden in hun handelen belemmerd door o.a. het bestuur en de betrokkenen zien hun belangen onvoldoende behartigd. Deze ongunstige effecten zullen binnen enkele jaren tot conflicten leiden die zo hoog op kunnen lopen dat men de stichting wil gaan splitsen. Dit moment is uiterst belangrijk in de ontwikkeling van een initiatief. Besluit men namelijk twee stichtingen te vormen in plaats van één, dan dragen beide stichtingen dezelfde potentiële problemen in zich, die op termijn weer tot conflicten leiden enz.

Wanneer men echter, afhankelijk van de inhoud van de conflicten, de stichting splitst in een stichting en een vereniging, of in een stichting en een onderneming, of in ieder geval deze principes onderscheidt en onderbrengt in verschillende groepen binnen het geheel, dan is daarmee een begin gemaakt van de ontwikkeling van een gezond driegeleed sociaal organisme, dat kan groeien en dat zich kan, ontwikkelen. Na verloop van enkele jaren kan dan de derde rechtsvorm of werkgroep ontstaan.

Ervaringen op dit gebied leiden tot de voorzichtige conclusie dat , de meest gezonde (maar niet noodzakelijke) ontwikkeling plaatsvindt als eerst de stichting, daarna de onderneming en slechts heel langzaam de vereniging ontstaat, of als uit de onderneming de stichting voortkomt en vervolgens langzaam de vereniging.

Sociale driegeleding
Elk van de genoemde principes legt zijn accent in een van de drie levensgebieden die men in het maatschappelijk leven kan onderscheiden: het culturele leven, het rechtsleven en het economisch leven. Het culturele leven heeft zijn accent in het denken van mensen, het rechtsleven heeft zijn accent in het spreken en voelen van mensen en het economisch leven heeft zijn accent in het handelen van mensen.

Het stichtingsprincipe hoort duidelijk bij het culturele leven, omdat een stichting werkt vanuit doelstellingen, vanuit het denken, vanuit inzichten en de kennis van mensen en vorm geeft aan haar kapitaal. Zij moet verhalen vertellen om dat duidelijk te maken. Het bestuur is vrij in het kiezen van de doelstellingen.

Het verenigingsprincipe legt zijn accent in het rechtsleven. De leden verklaren zich akkoord met statuten en huishoudelijk reglementen en hebben rechten en plichten. Zij ontmoeten elkaar regelmatig en maken daarbij samen uit wat ze gaan doen. Met betrekking tot deze rechten en plichten zijn allen gelijk.

Het ondernemingsprincipe tenslotte, legt zijn accent in het economisch leven, waarbinnen het produceren een onderdeel vormt. In het samenwerken maken we ons van elkaar afhankelijk en is broederschap noodzakelijk om tot resultaten te kunnen komen. Wij zijn in dit levensgebied van elkaar afhankelijk.

Omdat in deze tijd elk mens deel moet kunnen nemen aan de drie genoemde levensgebieden, moeten we nagaan of dit binnen het beschreven sociale organisme ook mogelijk is.

Geldstromen
Wanneer we de geldstromen binnen een initiatief volgen, kunnen we nagaan wie werkelijk deelneemt aan het initiatief en volgens welk principe.

Bij het stichtingsprincipe hebben de stichters vermogen ingebracht en de bestuurders brengen hun capaciteiten in. Wanneer een stichting de mogelijkheid opent om donaties te ontvangen, kan men als donateur deelnemen aan het stichtingsprincipe (schenkgeld).

Bij een vereniging betalen alle leden een bijdrage. Gedurende de tijd waarover de bijdrage wordt betaald, heeft een lid rechten en plichten (leengeld), en neemt hij deel aan het verenigingsprincipe.
Het is belangrijk dat in de naamgeving van de vereniging al blijkt dat deze in principe open staat voor iedereen. Bijvoorbeeld: ‘Vereniging van betrokkenen bij…’

Bij het ondernemingsprincipe zijn de medewerkers scheppend bezig ten behoeve van de klanten. De producten en diensten die zij maken kunnen door consumenten worden afgenomen. Wanneer de onderneming deze producten op een open markt brengt, kan een ieder die dat wil ze afnemen en er voor betalen. Op deze wijze kan men deelnemen aan het ondernemingsprincipe (koopgeld).

Onderlinge verhoudingen
Wanneer binnen een organisatie de drie beschreven principes geheel los van elkaar komen te staan, zullen zij uit elkaar groeien en dus geen geheel, geen sociaal organisme kunnen vormen. Om dit te voorkomen moet men aandacht besteden aan afspraken en activiteiten die een verbindende werking hebben. Dit is vooral van belang, als de principes in aparte rechtsvormen worden ondergebracht.

Wanneer men het stichting en ondernemingsprincipe in groepen binnen de vereniging onderbrengt, heeft dat een bindende werking. De rechten en plichten gelden immers ook voor bestuurders en medewerkers en niet alleen voor minder actieve deelnemers. Men dient zich echter te realiseren dat de onderlinge verhoudingen niet vanzelf ontstaan, maar door mensen tot stand gebracht worden met behulp van geld en informatie.

Bijvoorbeeld:
◊ Enkele werknemers van de onderneming nemen zitting in het bestuur van de stichting en/of vereniging.

◊ Via een gezamenlijk bulletin kunnen donateurs, leden en consumenten geïnformeerd worden.

◊ De stichting kan deelnemen in de onderneming als stille vennoot en dus ook winsten uitgekeerd krijgen.

◊ De vereniging kan cursussen en lezingen organiseren, die verzorgd worden door o.a. medewerkers en bestuursleden.

Het vermogen van een initiatief zou mijns inziens beheerd moeten worden door de stichting, alle aanwezige middelen door de onderneming en de aanwezige ruimte door de vereniging. Vermogensbeheer vraagt n.l. inzicht, (stichtingsbestuurders dienen deze inzichten te hebben), middelenbeheer vraagt vaardigheden (ondernemers zijn degenen die in een groep beroepsmatig hun vaardigheden inzetten) en beheer van ruimte vraagt bewustzijn en betrokkenheid met betrekking tot het initiatief, de mede initiatiefnemers en hun activiteiten, in de ruime zin des woords (actieve leden van de vereniging zijn juist diegenen die dit bewustzijn ontwikkelen).

Voorstelling van de vereniging
Tenslotte is het belangrijk hoe we ons “de vereniging als organisme” voorstellen. Wanneer we denken aan een vaste structuur, zoals bijvoorbeeld een voetbalvereniging, met voorzitter, secretaris en penningmeester, dan krijgt zo’n vereniging meer een stichting karakter. Wanneer we ons een vereniging voorstellen als een netwerk, waarbij leden zich kunnen aansluiten, maar dat toch heel vrijblijvend kan zijn, dan neigt zo’n voorstelling meer naar het ondernemerschap, waarbij de verhouding met klanten ook zo los is. Voor een goede voorstelling moeten we denken aan meerdere groepjes, waarin langzaam maar zeker meer structuur ontstaat. Dergelijke groepjes kunnen ontstaan, maar na kortere of langere tijd weer vergaan. In het begin van zo’n groepje heeft dat groepje meer netwerkstructuur en is dus tamelijk los georganiseerd. Na verloop van tijd kan het een min of meer officiële vereniging worden, met bestuur en jaarvergadering en lidmaatschap. De echte vereniging bestaat dus uit groepjes die tussen die uitersten bewegen van ontstaan en vergaan en in ontwikkeling zijn.

Binnen het gehele initiatief zijn de stichting en de onderneming de vaste ankers, waartussen zich de groepjes kunnen ontwikkelen en weer vergaan, die de eigenlijke vereniging vormen. Daar proberen steeds weer andere mensen zich tot elkaar en tot het geheel te verhouden, of dezelfde mensen ontwikkelen hun verhouding. Die ontwikkeling zou je kunnen beschrijven als een ontwikkeling van kopen (onderneming) via lenen (vereniging ) naar schenken(stichting). Deze volgorde zal niet voor iedereen hetzelfde zijn. Sommige mensen beginnen bij het schenken en anderen bij het verbinden (lenen).

Jan JC Saal
September 2009